Internationaal reglement ter voorkoming van aanvaringen op zee DEEL D

Internationaal reglement ter voorkoming van aanvaringen op zee DEEL D

Deel D

Geluids- en lichtsignalen

Regel 32. DEFINITIES

  • a. Het woord “fluit” betekent elk geluidssignaalapparaat dat de voorgeschreven geluiden kan voortbrengen en voldoet aan de technische eisen genoemd in Aanhangsel 3 bij deze Regels.
  • b. De term “kort geluid” betekent een geluid dat ongeveer 1 seconde duurt.
  • c. De term “aanhoudend geluid” betekent een geluid dat 4 tot 6 seconden duurt.

Regel 33. GELUIDSSIGNAALAPPARATUUR

  • a. Een schip met een lengte van 12 m of meer moet zijn voorzien van een fluit en een bel en een schip met een lengte van 100 m of meer moet bovendien zijn voorzien van een gong, waarvan de toon en het geluid niet met die van de bel mogen worden verward. De fluit, bel en gong dienen te voldoen aan de eisen van bijlage III bij deze verordening. De bel en/of gong mag worden vervangen door andere inrichtingen met dezelfde passende geluidskarakteristieken en het moet altijd mogelijk zijn de voorgeschreven signalen met de hand te geven.
  • b. Een schip waarvan de lengte minder dan 12 m bedraagt, behoeft niet te zijn voorzien van de in punt a) van dit voorschrift voorgeschreven geluidssignaalinrichtingen; indien een dergelijk schip deze niet heeft, moet het zijn voorzien van andere middelen om een doeltreffend geluidssignaal te geven.

Regel 34. MANOEUVREREN EN WAARSCHUWINGSSIGNALEN

    • a. Wanneer schepen in elkaars zicht zijn, moet een gemotoriseerd varend schip, dat manoeuvreert zoals is toegestaan volgens deze Regels, haar manoeuvre aangeven door als volgt op fluitsignalen te blazen:
      • Eén kort geluid betekent “Ik verander mijn koers naar stuurboord”;
      • Twee korte piepjes betekent “Ik verander mijn koers naar bakboord”;
      • Drie korte piepjes betekent “Mijn stuwraketten staan in de achteruit.”

b. Een vaartuig mag de in paragraaf (a) van deze Regel voorgeschreven geluidsseinen vergezeld doen gaan van lichtseinen die gedurende het manoeuvre herhaald worden:

    • i. deze lichten moeten de volgende betekenis hebben: één flits betekent “Ik verander mijn koers naar rechts”; twee flits betekent “Ik verander mijn koers naar bakboord”; drie flits betekent “Mijn stuwraketten zijn in de achteruit”;
    • ii. de duur van elke flits moet ongeveer 1 s zijn, het interval tussen de flitsen moet ongeveer 1 s zijn, het interval tussen opeenvolgende signalen moet ten minste 10 s zijn;
    • iii. het licht dat wordt gebruikt om een dergelijk signaal te geven, indien aangebracht, moet een rondom schijnend wit licht zijn dat zichtbaar is op een afstand van ten minste 5 mijl en moet voldoen aan de eisen van bijlage I bij deze voorschriften.
  • c. Wanneer de schepen in een nauwe doorgang of op de vaarweg in elkaars zicht zijn, dan:
    • i. moet een schip dat van plan is een ander schip ingevolge Regel 9(e)(i) in te halen zijn voornemen kenbaar maken door de volgende fluitsignalen: twee lange stoten gevolgd door één korte stoot, hetgeen betekent “Ik ben van plan u aan stuurboordzijde in te halen” , twee lange stoten gevolgd door twee korte stoten, hetgeen betekent “Ik ben van plan u aan bakboordzijde in te halen”;
    • ii. een schip dat op het punt staat ingehaald te worden moet, handelend volgens Regel 9(e)(i), haar toestemming kenbaar maken door op haar fluit te blazen in de volgende volgorde: één lange, één korte, één lange en één korte stoot.
  • d. Wanneer schepen in elkaars gezichtsveld naderen en een van hen om welke reden dan ook niet in staat is de bedoelingen of handelingen van het andere schip te begrijpen, of eraan twijfelt of het andere schip voldoende actie onderneemt om aanvaring te voorkomen, moet het de zaak onmiddellijk melden. door ten minste vijf korte en frequente fluitsignalen te geven. Een dergelijk signaal kan vergezeld gaan van een lichtsein dat bestaat uit ten minste vijf korte en frequente flitsen.
  • e. Een vaartuig dat een bocht of een gedeelte van een doorgang of vaargeul nadert waar andere vaartuigen wegens belemmeringen niet zichtbaar zijn, moet één ononderbroken geluid laten horen. Elk naderend vaartuig binnen gehoorsafstand van een bocht of obstructie moet op een dergelijk signaal reageren met één ononderbroken geluidssignaal.
  • f. Als er fluiten op het schip zijn geïnstalleerd op een afstand van meer dan 100 m van elkaar, dan mag slechts één fluit worden gebruikt voor het geven van signalen voor manoeuvreren en waarschuwen.

Regel 35. GELUIDSSIGNALEN BIJ SLECHT ZICHT

  • In of nabij gebieden met beperkt zicht, overdag of ’s nachts, moeten de in deze regel voorgeschreven signalen als volgt worden gegeven.
  • a. Een motorschip dat door het water vaart moet één ononderbroken geluid laten horen met tussenpozen van niet meer dan 2 minuten.
  • b. Een motorschip dat onderweg is, maar stil ligt en niet beweegt ten opzichte van het water, moet met tussenpozen van niet meer dan 2 minuten twee lange knallen geven met een tussenpoos van ongeveer 2 seconden.
  • c. Een vaartuig zonder bevel of met beperkte manoeuvreerbevoegdheid, een vaartuig met beperkte diepgang, een zeilvaartuig, een vaartuig in de visserij en een vaartuig dat een ander vaartuig sleept of voortduwt, moeten in plaats van de in de paragrafen (a) en (b) van deze regel voorgeschreven seinen met tussenpozen van niet meer dan 2 minuten drie opeenvolgende geluiden geven, namelijk één lang en daarna twee korte.
  • d. Een vaartuig dat voor anker vist en een vaartuig waarvan de manoeuvreerbaarheid bij het verrichten van ankerwerkzaamheden beperkt is, moet in plaats van de in paragraaf (g) van deze Regel voorgeschreven seinen een geluidssein geven, voorgeschreven in paragraaf (c) van deze Regel.
  • e. Het schip dat gesleept wordt, en indien er meerdere schepen gesleept worden, het laatste daarvan, indien er een ploeg op zit, moet met tussenpozen van niet meer dan 2 minuten vier opeenvolgende geluiden geven, namelijk één lang en drie korte erna. Indien mogelijk moet dit sein onmiddellijk na het sein van het sleepschip worden gegeven.
  • f. Wanneer een duwend vaartuig en een voortduwend vaartuig vast met elkaar zijn verbonden om een geleed vaartuig te vormen, moeten zij worden behandeld als een gemotoriseerd vaartuig en moeten zij de seinen geven als voorgeschreven in de paragrafen (a) en (b) van deze Regel.
  • g. Een voor anker liggend vaartuig moet met tussenpozen van niet meer dan 1 minuut de bel snel luiden gedurende ongeveer 5 seconden. Op een schip met een lengte van 100 m of meer moet dit belsignaal aan de boeg worden gegeven en onmiddellijk gevolgd aan de achtersteven door een versnelde gong gedurende ongeveer 5 s. Voor anker liggende schepen moeten, om naderende schepen te waarschuwen voor hun positie en voor een mogelijke aanvaring, bovendien drie opeenvolgende slagen met een fluit geven, namelijk één korte, één lange en één korte.
  • h. Een aan de grond gelopen schip moet de bel en, indien nodig, de gong luiden, zoals voorgeschreven in punt g) van deze regel, en moet bovendien drie afzonderlijke afzonderlijke slagen op de bel slaken onmiddellijk voor en na elk snel luiden van de bel. Een schip dat aan de grond loopt mag bovendien een passend fluitsein geven.
  • i. Een schip met een lengte van minder dan 12 m is niet verplicht bovengenoemde signalen te geven, maar als het deze niet geeft, moet het met tussenpozen van ten minste 2 minuten een ander doeltreffend geluidssein geven.
  • j. Een loodsschip mag bij de uitoefening van zijn loodsplicht, naast de in de punten a), b) of g) van deze regel voorgeschreven seinen, een identificatiesignaal geven, bestaande uit vier korte knallen.

Regel 36. ATTENTIESIGNALEN

Ieder schip mag, wanneer het de aandacht van een ander schip moet trekken, licht- of geluidsseinen geven, die echter niet met de in deze Voorschriften voorgeschreven seinen kunnen worden verward, of een zoeklichtbundel in de richting van het gevaar richten, maar op zodanige wijze dat andere schepen daardoor niet worden gehinderd.
Elk licht dat wordt gebruikt om de aandacht van een ander schip te trekken, moet zodanig zijn dat het niet kan worden verward met enig navigatiemiddel. Voor de toepassing van dit voorschrift wordt het gebruik van onderbroken of roterende lichten met een hoge lichtsterkte (zoals impulslichten) vermeden.

Regel 37. NOODSIGNALEN

Wanneer een schip in nood verkeert en bijstand behoeft, dient het de in bijlage IV bij dit voorschrift beschreven signalen te gebruiken of te tonen.

Deel dit bericht