Internationale voorschriften ter voorkoming van aanvaringen op zee DEEL A

Internationale voorschriften ter voorkoming van aanvaringen op zee DEEL A

Deel A

Algemene bepalingen

Regel 1. TOEPASSING

  • Dit reglement is van toepassing op alle schepen in volle zee en op de daarmee in verbinding staande wateren waarop zeeschepen mogen varen.
  • Niets in dit reglement staat de toepassing in de weg van bijzondere voorschriften, vastgesteld door de bevoegde autoriteiten, betreffende de vaart op met open zee in verbinding staande wateren van wegen, havens, rivieren, meren of binnenwateren waarop zeeschepen mogen varen. Deze bijzondere voorschriften moeten dit reglement zo dicht mogelijk benaderen.
  • Niets in dit reglement staat de toepassing in de weg van bijzondere voorschriften, vastgesteld door de regering van enig land, betreffende aanvullende vaste of seinlichten, verkeerstekens of geluidsseinen voor oorlogsschepen en schepen in konvooi, of aanvullende vaste of seinlichten of verkeerstekens voor vissersvaartuigen die in een flottielje vissen. Deze aanvullende of vaste lichten, tekens of geluidsseinen moeten, voor zover mogelijk, zodanig zijn dat zij niet kunnen worden verward met een van de lichten, tekens of seinen, bedoeld in dit reglement.
  • Verkeerscheidingssystemen kunnen door de Organisatie worden goedgekeurd voor de toepassing van dit reglement.
  • In elk geval waarin de betrokken regering besluit dat een schip wegens zijn speciale ontwerp of bestemming niet volledig kan voldoen aan de bepalingen van dit reglement inzake het aantal, de plaats, het bereik of de sector van zichtbaarheid van lichten of tekens en de plaats en kenmerken van geluidssignaalinrichtingen, zonder zijn speciale functies te belemmeren, moet een dergelijk schip voldoen aan andere eisen inzake het aantal, de plaats, het bereik of de sector van zichtbaarheid van lichten of tekens en de plaats en kenmerken van geluidssignaalinrichtingen.

Regel 2: VERANTWOORDELIJKHEID

  1. Niets in deze Regels ontheft het schip, de eigenaar, de kapitein of de bemanning van aansprakelijkheid voor de gevolgen die kunnen voortvloeien uit het niet naleven van deze Regels of uit veronachtzaming van enige voorzorgsmaatregel vereist door de normale scheepvaartpraktijk of de bijzondere omstandigheden van het geval.
  2. Bij de interpretatie en toepassing van deze regels moet rekening worden gehouden met alle gevaren van navigatie en aanvaringsgevaar en met alle bijzondere omstandigheden, met inbegrip van de kenmerken van de schepen zelf, die het noodzakelijk kunnen maken van deze regels af te wijken om onmiddellijk gevaar te vermijden.

Regel 3: ALGEMENE DEFINITIES

In deze Regels, waar de context geen andere interpretatie vereist:

  • Het woord “vaartuig” betekent alle soorten vaartuigen, met inbegrip van waterverplaatsende vaartuigen en watervliegtuigen, die worden gebruikt of kunnen worden gebruikt als vervoermiddel op het water.
  • Het begrip “mechanisch voortbewogen vaartuig” betekent elk vaartuig dat wordt voortbewogen door een mechanische installatie.
  • Het begrip “zeilschip” betekent elk vaartuig onder zeil, met inbegrip van een vaartuig met een mechanische tuigage, mits het niet in gebruik is.
  • Het begrip “vaartuig dat zich bezighoudt met de visserij” betekent elk vaartuig dat vist met netten, beuglijnen, sleepnetten of ander vistuig dat de manoeuvreerbaarheid beperkt, maar is niet van toepassing op een vaartuig dat vist met gesleept vistuig of ander vistuig dat de manoeuvreerbaarheid van het vaartuig niet beperkt.
  • Het woord watervliegtuig betekent elk luchtvaartuig dat in staat is op het water te manoeuvreren.
  • Het begrip “zeewaardig vaartuig” betekent een vaartuig dat, als gevolg van bepaalde uitzonderlijke omstandigheden, niet in staat is te manoeuvreren zoals vereist door deze Regels en daarom geen voorrang kan verlenen aan een ander vaartuig.
  • Het begrip “vaartuig beperkt in manoeuvreerbaarheid” betekent een vaartuig dat door de aard van zijn werkzaamheden beperkt is in zijn vermogen om te manoeuvreren op de wijze vereist door deze Regels, en daarom een ander vaartuig niet kan voor laten gaan.
    De term “vaartuig dat beperkt is in haar manoeuvreerbaarheid” omvat (maar is niet uitputtend) de volgende vaartuigen:

    • schip dat zich bezighoudt met het plaatsen, onderhouden of verwijderen van een navigatiemerk, het leggen, inspecteren of optrekken van een onderzeese kabel of pijpleiding;
    • schip dat zich bezighoudt met bagger-, oceanografische, hydrografische of onderwaterwerkzaamheden;
    • schip dat zich bezighoudt met het aanvullen van voorraden of het onderweg overbrengen van mensen, voedsel of lading;
    • vaartuig betrokken bij het opstijgen of ontvangen van luchtvaartuigen;
    • vaartuig betrokken bij ontmijningsoperaties;
    • vaartuig betrokken bij een sleepoperatie die de mogelijkheid van de slepende en gesleepte vaartuigen om van hun koers af te wijken aanzienlijk beperkt.
  • De term “schip met beperkte diepgang” betekent een mechanisch voortbewogen schip dat door de relatie tussen zijn diepgang en de beschikbare diepten aanzienlijk wordt beperkt in zijn vermogen om van de koers die het volgt, af te wijken.
  • De term “onderweg” betekent dat het schip niet voor anker ligt, aan de wal is afgemeerd of aan de grond loopt.
  • De woorden “lengte” en “breedte” van een vaartuig betekenen de grootste lengte en breedte van het vaartuig.
  • Vaartuigen worden alleen geacht in elkaars zicht te zijn als het ene visueel kan worden waargenomen vanaf het andere.
  • De term “beperkt zicht” betekent elke omstandigheid waarin het zicht beperkt is door mist, nevel, sneeuwval, zware regenval, zandstorm of een andere soortgelijke reden.

Deel dit bericht